De structuur van de beplanting bepaalt voor een groot deel de variatie in flora en fauna. Een goed opgebouwde begroeiing is onder te verdelen in een zoom, mantel en een kern al dan niet met bomen.
De zoom is geredeneerd vanuit de perceelrand van weiland, akker of weg de eerste 'natuur' en is de overgang naar de mantel van het landschapselement. Bij een breedte van drie á vier meter ontstaat in het midden van de zoom ruimte voor overjarige kruiden en struiken zoals brandnetel, zuring, braam, framboos, gelderse roos, kornoelje, meidoorn.
Natuurlijk alleen als deze overgang van weiland, akker of weg extensief wordt beheerd. In de zoom hoeft na de aanleg en bij het juiste beheer weinig of niet ingezaaid te worden. U kunt wachten op de vegetatie die hier van nature thuishoort. Nadeel hiervan is dat ongewenste kruiden zoals brandnetel, ridderzuring, akkerdistel en haagwinde kunnen gaan overheersen. Het helpt om deze soorten na het broedseizoen en voor dat het zaad rijp is te maaien gericht op biodiversiteit waardoor andere soorten hun plek kunnen veroveren.
De zoom gaat geleidelijk over in de mantel. Buiten bereik van vee en grotere wilde dieren groeien in de mantel struiken die zo hoog als zij zijn ook in de breedte ruimte nodig hebben om zich te handhaven.
Een wilde roos met een groeihoogte van ongeveer drie meter heeft ook ongeveer drie meter in doorsnee nodig om volledig uit te kunnen groeien. Het is voor het beheer goed om vanuit dit soort informatie een beeld te vormen van de volgroeide struiken in de zoom! Vooral struiken met stekels en doornen weten zich vaak goed te handhaven en beschermen andere planten en dieren tegen “ongenode” gasten.
De combinatie zoom en mantel met drie meter hoge struiken heeft voor een natuurlijke ontwikkeling een doorsnede van zeven meter. Daar kan hier en daar een solitaire boom uitgroeien.
In de kernzone groeien de hoger uitgroeiende struiken zoals vlier, meidoorn, hazelaar en andere soorten. Deze struiken vormen in de natuur de overgang naar een bos. Bij een voor natuur ingerichte rand staan de genoemde soorten, over één komende met de verwachte hoogte, vier tot zes meter van de perceelrand.
In theorie is door bovenstaande uitgangspunten en geredeneerd vanuit de perceelrand een strook ontstaan van twee meter zoom + drie meter mantel + zes meter kern.
Dit schetsen van de ruimte die de begroeiing nodig heeft geeft het dilemma van het beheer weer. Landschapselementen worden namelijk vaak niet vanuit deze gegevens ontworpen en beheerd. Zonder beheer nemen de bomen het over en verdringen de struiken en kruiden. Bomen beïnvloeden zo negatief de biodiversiteit. Dit komt veel voor in oude landschapselementen die juist voor het hout beheerd zijn. Daarom is het beheer erop gericht dat het bladerdak van de bomen boven de zoom en mantel niet meer sluiten. De overblijvende bomen dienen overeenkomstig hun hoogte heel ver uit elkaar te staan.
Om te zorgen dat natuurfunctie van het landschapselement niet verloren gaat dient er bij de aanleg en het beheer voldoende licht, lucht, voedsel en water te zijn voor al de soorten die gewenst zijn!