Om de Wet goed te begrijpen, is het wenselijk enigszins bekend te zijn met de geschiedenis. Het hier in vogelvlucht geschiedkundige resumé, behandelt de voornaamste wettelijke bepalingen op het gebied van de jacht op grofwild vanaf 1814.
Jagt en Visscherij d.d. 11 juli 1814 no. 29
De voorloper van de regelingen op het gebied van de jacht, was de wet houdende bepalingen op het stuk der Jagt en Visscherij.
Het jagen op grofwild (herten, reeën en hinden) is zonder een speciale permissie verboden. Verbodsbepalingen zoals het jagen op zon- en feestdagen en gedurende de periode tussen zonsondergang en zonsopgang waren toen ook al van kracht. Het openen van de jacht zal 'door den Opperhoutvester, in overleg met de provinciale staten worden geregeld'. De secretarissen van Staat voor de Binnenlandse Zaken en voor Financiën werden belast met de uitvoering van de wet. U ziet, ten aanzien van de inhoud is er in de nieuwe Flora- en Faunawet niet veel veranderd, met uitzondering van het feit dat in de Jachtwet van 1814 voor een geschoten wolf ƒ 25,- en voor een wolvin ƒ 30,- werd betaald.
Jagtwet d.d. 6 maart 1852 no. 47
Jagtwet van 6 maart 1852 no.47 bevat wat nadere uitwerkingen van de wet van 1814 en gaat ook wat verder met soortenbeschrijving. Gedeputeerde Staten dienen jaarlijks de openings- en sluitingstijden te bepalen. De Commissaris der Koningin in de provincie doet daarvan aankondiging, ten minste acht dagen voor de opening en sluiting. Tevens werd bepaald 'naar mate de wildstand of plaatselijke omstandigheden zulks vereisen, of de jacht op enige wildsoort niet geopend dan wel beperkt moet worden' en hoeveel stuks grofwild van het mannelijk of vrouwelijk geslacht en hoeveel hazen op één dag, door één jager en bij drijfjachten door alle jagers tezamen mogen worden geschoten. De wolven worden niet meer vermeld maar voor een geschoten moervos werd ƒ 1,50 betaald. Ideaal was dat de Minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid werd gegeven om 'jagt en visscherij-opzieners' aan te stellen en te ontslaan. Dit gold ook om in het belang van de grondeigenaren onbezoldigde opzieners aan te stellen en te ontslaan. Van alle opgelegde boeten kwam twee derde in 's Rijks schatkist terecht en één derde aan het fonds 'tot onderstand van bejaarde en gebrekkige Jagt- en Visscherij-opzieners, hun weduwen en wezen'. Aan de jachtopzichters kan een premie worden toegekend voor elke bekeuring, door een veroordeling gevolgd. (Bijna analoog aan de huidige verkeerswet overtredingen. Hoe meer PV's des te groter de promotiekans!)
Jagtwet d.d. 13 juni 1857 no. 87
Een herziening van de voorgaande wet waarbij vooral de strafmaatregelen tegen overtredingen
nader zijn uitgewerkt, alsmede een verbod 'tot het houden van klopjachten op grofwild'.
Daarna volgen een reeks wetswijzigingen en -aanvullingen. Zo werd bijvoorbeeld bij wet van 14 juli 1904 no. 148 het gebruik van kunstlicht verboden.
Bij wet van 6 oktober 1908 no. 311 wordt 'de jagt en de visscherij' gescheiden.
Vijf Koninklijke Hoogheden hebben - na gemeenschappelijk overleg met de Staten Generaal, van Jagtwet tot Flora- en Faunawet - al deze wetten goedgevonden en verstaan, te weten: Willem, Emma, Wilhelmina, Juliana en Beatrix.
Jachtwet d.d. 2 juli 1923 stb. 381
In deze wetswijziging werden wettelijke bepalingen in het belang van de landbouw vooropgesteld, ter voorkoming van wildschade. De heerlijke jachtrechten kwamen te vervallen. De provinciale wildschadecommissies deden hun intrede.
In de Jachtbepaling 1939 is bepaald dat de jacht is geopend:
|
Alle provincies,
m.u.v. Groningen/Friesland
|
Groningen/Friesland
|
Reebokken
|
van 29 jul 1939 t/m 19 aug 1939
van 14 okt 1939 t/m 11 nov 1939
|
van 14 okt 1939 t/m 11 nov 1939
|
Reegeiten
|
van 14 okt 1939 t/m 11 nov 1939
|
van 14 okt 1939 t/m 11 nov 1939
|
En op reekalveren (reeën die in de loop van het kalenderjaar zijn geboren) in de gemeenten Vorden, Warnsveld en Gorssel van 14 oktober 1939 tot en met 11 november 1939. Reekalveren jagen is in de rest van Nederland in 1939 verboden.
Tot het inwerking treden van de jachtwet 1954 (15-6-1955) was de laatste beschikking met betrekking tot de opening en sluiting van de jacht nog van kracht. In de jachtwet 1954 (15-6-1955) was bepaald dat de jacht op reebokken werd geopend vanaf 25 juli 1955 tot 11 augustus 1955.
Jachtwet d.d. 3 november 1954 stb. 523
Het doel van deze wet was om nieuwe bepalingen vast te stellen inzake de jacht en regelingen te treffen met betrekking tot schade door wild en het behoud van de wildstand. Opening en sluiting van de jacht werden - gehoord de jachtraad - centraal geregeld en het jachtfonds werd ingesteld.
Na het inwerking treden van de Jachtwet per 15 juni 1955 werden maatregelen getroffen, die een goed functionerend beheer van onder andere de reeën populatie beoogden. Zowel de bepalingen van het gebruik van wapens en munitie (21-6-1955) als het zogenaamde wildmerkensysteem (12-1-1956) werden in overleg met een aantal vooraanstaande grofwildjagers ingevoerd.
Daarna werd de jacht op reeën - in overleg met de jachtraad - niet meer geopend en werd in 1956 overgegaan tot een vergunningstelsel en een daarbij horend merkensysteem. Vanuit de toenmalige directie Faunabeheer werd besloten, dat ervan moest worden uitgegaan dat het verantwoorde beheer van reeën slechts kon plaats vinden door een planmatige en gecoördineerde aanpak. Jachtwet d.d. 8 juni 1977 stb. 387
Deze wetswijziging werd het jachtexamen ingevoerd en bij Koninklijk Besluit van 8 maart 1978 werden de eisen waaraan het jachtexamen moest voldoen, gepubliceerd. Door het volgen van de cursus jachtopleiding werd de kandidaat voor het examen het nodige bijgebracht, zodat de beginnende jagers al redelijke kennis over het wild inclusief reeën kregen. De geslaagde kandidaat zal echter ontdekken dat dat niet voldoende is.
Flora- en Faunawet d.d. 25 mei 1998 (Ltb. 1998, 402)
Deze wet treedt in de plaats van de Jachtwet 1954, de Vogelwet 1936, de Wet Bedreigde Uitheemse Dier- en Plantensoorten en hoofdstuk 5 van de Natuurbeschermingswet (resterende plant- en diersoorten). De Flora- en Faunawet bevat eigenlijk een samenhangend stelsel van regels voor de bescherming van inheemse en uitheemse dier- en plantsoorten.
Deze wet was een zogenaamde raamwet. Dit betekent dat een aantal zaken worden geregeld door regels die bij Algemeen Maatregel van Bestuur (AMvB) en door Ministeriële Beschikkingen (M.B.'s) onder de Wet worden gehangen. Daardoor kan sneller ingesprongen worden op ontwikkelingen. De kern van de Flora- en Faunawet bestaat namelijk uit een stelsel van verbodsbepalingen waarop ontheffingen mogelijk zijn.
Deze bepalingen zijn erop gericht om te voorkomen dat handelingen plaatsvinden die sommige dier- en plantensoorten zouden kunnen bedreigen. In de wet worden grootheden genoemd als intrinsieke waarde, meer soorten onder bescherming, geen uitoefening van de jacht in bepaalde natuurgebieden en decentralisatie van bevoegdheden.
Bron: Capreolus, Auteur:I. Uythoven (voormalig hoofdambtenaar van Directie Faunabeheer van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij , red.)
Wet natuurbescherming (16 december 2015)
Wet natuurbescherming
Vanaf 2015 vervangt de Wet Natuurbescherming diverse wetten waaronder de Flora- en Faunawet. Om op het gebied van natuurbescherming te komen tot een integraal en vereenvoudigd wettelijk kader voor het behoud van de biologische diversiteit en een duurzaam gebruik van de bestanddelen daarvan en ter uitvoering van richtlijn 92/43/EEGvan de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206), richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20) en diverse verdragen inzake de biologische diversiteit en de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten en hun natuurlijke leefomgeving;