Jagen op reeën heeft de afgelopen eeuw een enorme ontwikkeling doorgemaakt.

Nadat begin van de 20e eeuw de industrialisering en intensieve landbouw het min of meer uitputten van het Nederlands grondgebied zichtbaar maakte werd het beschermen van natuur en doseren van het gebruik de nieuwe ontwikkeling. Eerst ingegeven door jagers en vogelaars die hun liefhebberij bedreigd zagen later door de verenigingen van dergelijke mensen.

Zo werd het jagen op in het wild levende dieren via verantwoord gebruik van de aanwezige reeën tot het verantwoord reduceren van het aantal reeën. Het jagen om te eten werd jagen om ongevallen en schade te voorkomen. Met als resultaat een gezonde reeënpopulatie, een beperkt risico op aanrijdingen en voor sommigen een heerlijk stuk vlees direct uit de natuur.

Jacht is volgens de Wet Natuurbescherming het bemachtigen, opzettelijk doden of met dat doel opsporen van wild en het doen van pogingen daartoe. Wild zijn alleen de dieren van de soorten: fazant, wilde eend, houtduif, haas en konijn. Voor de Wet is het bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van een ree daarom geen jacht. Voor de meeste mensen echter wel. De jacht op reeën wordt al sinds ongeveer 1960 gedaan op basis van tellingen en vergunningen. Op die manier beheren we in Nederland en België de populatie reeën. Het op deze manier beheren noemen we populatiebeheer. Elke andere manier van reeën beheren valt voor veel mensen onder de definitie van stroperij.

Veel jagers hebben de wens duurzaam gebruik te kunnen maken van wat de natuur biedt. Voor jagers valt daarom alles wat zij doen voor de in het wild levende dieren onder jagen. Daaronder vallen de activiteiten die de dieren in kaart brengen en beschermen. Zo weet de jager dat de meest beschutte hoek in het jachtveld de kern kan zijn van het leefgebied van reeën. Dat als de jager zorgt dat een reekalf daar groot kan worden de ontwikkeling van dat reekalf kan worden gevolgd. Bijvoorbeeld kan worden gezien dat het een reebokkalf is, hoe het gewei zich ontwikkeld, wanneer het gewei is geveegd, dat het een éénjarige reebok met een gaffel is of dat het na enkele jaren een goed gevormde reegeit met twee reekalveren is geworden. De jager schiet daarom, hoewel hij dat wel mag, vaak niet. De jager is namelijk vooral bezig met de aantallen reeën in het gebied en de invloed op de omgeving. Vaak beheert de jager daarom ook andere soorten en landschapselementen.

Als de omstandigheden er zijn is het dan logisch dat de jager wel overgaat tot het doden van een ree. Dan ligt het prachtige dier aan de voeten van de jager. Het is het gevolg van een afspraak die de jager met de overheid, de eigenaren en beheerders heeft gemaakt om een ree te doden. Door de reeënjacht is een weloverwogen afspraak nagekomen om de populatie reeën te beheren.

Waar ontstaan nu de problemen met de aantallen reeën? Daar waar men geen rekening wenst te houden met de kennis die over reeën beschikbaar is. Daar waar men koste wat kost vrouwelijke reeën beschermd. Daar zijn scheve verhoudingen in de geslachten, is de aanwas groot en neemt de dichtheid toe. Daar ontstaat vroeg of laat een uitbraak van een besmettelijke ziekte waardoor de dichtheid drastisch afneemt. Vaak een argument voor buitenstaanders om nog terughoudender te zijn met populatiebeheer. De oplossing is de dichtheid reduceren zodanig dat de geslachtsverhouding natuurlijk wordt en dan de populatie jaarlijks naar de draagkracht laten groeien.

Daarbij helpt het niet dat reeën bejaagd gaan worden zoals vroeger de konijnen. Hoe komen we daar nu op? Tijdens de voorbereidingen voor de Omgevingswet en het onderhoud Wet natuurbescherming kijkt men ook naar de verschillende inzichten van belanghebbenden. Om de administratieve druk rond het beheer te verminderden wil een deel van de jagers dat het meten van de ontwikkeling van diersoorten op basis van afschotcijfers plaats gaat vinden.

Dat wil men bereiken door het ree als wild volgens de oude definitie aan te merken. Dat geeft de jager, volgens de oude definitie, een uitzonderlijke status, de jager wordt verantwoordelijke voor een redelijke stand aan reeën. Dat is onmogelijk. Het verleden heeft aangetoond dat de jager niet alleen in staat is de invloeden voldoende te beïnvloeden. Dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Wat wel kan is dat de definitie van wild en die van jacht verandert namelijk gericht op het actieve beheer van de individuele soorten waaronder het ree. Dan zijn de taken die daarbij horen goed te faciliteren met de nu al beschikbare middelen.

Ps. De transect-metingen zeggen niets over het aantal reeën. Op regionaal en landelijk niveau zal het afschot gelijk blijven als op één plek de soort uit de voegen groeit en op de ander enorm afneemt. Zodra dat op lokaal, provinciaal en landelijk niveau zichtbaar wordt heeft dit lokaal al tot ernstige schade aan de natuurwaarden geleid. Dat is niet het gezamenlijk doel, toch?

Voorbeelden hiervan zijn de transities in natuurbeheer op voorheen particuliere landgoederen en overheidsbezit bijv. in Nationale Parken zoals de Weerribben, de Biesbosch, de Amsterdamse Waterleidingduinen, de Oostvaardersplassen en de Haringvreter. Daar werd het meer proactieve beheer van dieren vervangen door reactief beheer van de aanwezige natuur. Het gevolg was steeds een uiteindelijk exponentieel aantal wildaanrijdingen en/of massale verdwijning van reeën. Pas dan werd het beleid veranderd en begonnen met gecontroleerd en actief populatiebeheer en keerde de rust om het natuurbeheer en dus de reeën terug! Totdat dat beheer weer in twijfel wordt getrokken en de golfbeweging rond niet of wel populatiebeheer opnieuw start.

De reeënjager heeft een afspraak met de overheid en toestemming van de eigenaar en grondgebruiker om het populatiebeheer uit te voeren daaronder valt het doden van reeën.

Eigenaren en grondgebruikers zijn mensen die het zakelijk recht hebben om een stuk grond te gebruiken. Zij zijn eigenaar, pachter of huurder van een zakelijkrecht en hebben daardoor invloed op het ree, een ook op die grond beschermde diersoort. Zij hebben als eerste te maken met de Wet natuurbescherming. En vallen als zij dat niet doen voor veel mensen al snel onder de definitie van stroperij.

Reeën zijn voor 1998 onder de definitie van wild opgenomen. Dat betekende dat de jachthouders toen verantwoordelijk zijn geweest voor een redelijke hoeveelheid reeën. Vanaf 1998 is het ree volledig beschermd en wordt de populatie reeën beheerd door de overheid met als uitvoerders de in wildbeheereenheden verenigde jagers. Het is sindsdien niet meer nodig het zakelijk recht te hebben om het populatiebeheer uit te mogen voeren, te jagen. Het volstaat als toestemming van de grondgebruiker(s) is verkregen voor het betreden van de gronden om de reeën te beheren. Daarbij geldt wel de verplichting dat dit een aaneengesloten gebied is van tenminste veertig hectare en met specifieke kenmerken als dit gebeurt met behulp van een geweer.

De jager zelf mag niet zonder jachtakte een geweer gebruiken om te schieten. Die jachtakte is gebaseerd op kennis van de jacht, een praktijkexamen jagen en het recht om dat geweer te gebruiken. Het recht om het geweer te gebruiken betekent dat de jager toestemming moet hebben van de grondgebruiker(s) op tenminste veertig hectare aan één gesloten grond en een ontheffing om een populatie dieren bijvoorbeeld reeën te beheren.

De reeënjager is dus opgeleid en correct uitgerust om het beheer uit te mogen voeren. In het algemeen doen jagers de aanvullende kennis en praktijkervaring in reeënbeheer op door mee te gaan met een ervaren reeënjager. ;-) vraag de jouw bekende jager eens naar deze spullen? Hoewel dat mogelijk wat bemoeizuchtig overkomt helpt u de jager, de natuur, de reeën en voorkomt u stroperij!

Tekening Rien Poortvliet: Rehbockerlebnisse (WuH 1969)

Het is verantwoord om een ree te schieten als de reeënjager aan al de voorwaarden heeft voldaan om te komen tot het veilig en adequaat uitvoeren van het afschot. Wij adviseren dat de aankomende reeënjager eerst onder begeleiding van een meer ervaren jager met het kogelgeweer leert jagen om mislukkingen en ongelukken te voorkomen. Daarbij leert deze bijvoorbeeld rekening te houden met de windrichting, benaderen via bers-paadjes, aanzitplaatsen maken en opgelegd schieten over een schietstok. Maar ook leert de reeënjager rekening te houden met de eigen beperkingen en de geestelijke spanningen zoals bijvoorbeeld afspraken en zorgen over familie, vrienden of werk.

Een praktijksituatie
Een beginnende jager krijgt een uitnodiging om een ree te schieten. De manier is op een afgesproken plaats te zitten wachten op de dieren en als de gelegenheid zich voor doet het ree te schieten. Die methode wordt aanzit genoemd. Het geweer is perfect ingeschoten en de lenzen van richtkijker, verrekijker en afstandsmeter zijn als nieuw. Ze blinken als een spiegel. De uitnodigende jager geeft de jager toestemming om een één jarige reebok te schieten waarvan het gewei niet hoger is dan de lengte van de oren.

Terwijl de gastjager naar de aanzit plaats wordt gebracht, vertelt de jachtheer dat er ook een reebok is gezien die zich heimelijk gedraagt en een onregelmatig gewei heeft. Dat indien deze bok zich laat zien de jager het op prijs zou stellen als deze keurig gedood kon worden.

Het is zomer en er dreigt onweer. De muggen laten de gastjager geen moment met rust. Het begint al flink te schemeren wanneer hij vanaf zijn aanzitplek een heel eind verderop een ree waarneemt. Bij het aanspreken van het dier gaat zijn pols nog een stuk hoger wanneer hij duidelijk ziet dat het mogelijk om de ‘onregelmatige’ afschotbok gaat.

In de schemering lijkt de afstand ruim honderdvijftig meter te zijn. Ondanks dat goede schutters wel eens verteld hadden over goede schoten op tweehonderd meter is in dit geval die goede raad misschien erg duur.

Zal hij het er op wagen onder het motto ‘niet geschoten is altijd mis’? Of moet hij het zekere voor het onzekere nemen en de kogel in het geweer laten?

‘Wild mag nooit een schietschijf zijn om iemands kunsten te demonstreren.’

Wettelijk
Wettelijk gezien geldt er in Nederland en Vlaanderen geen maximale afstand. Alleen de minimale kinetische energie van de kogel is vastgelegd op minimaal 980 joules op 100 meter afstand van de loopmond. Die energie waarmee de kogel het dier raakt is ruim voldoende om ook op tweehonderd meter een ree direct te doden.

Weidelijk
Hoewel zelfs de beste jagers wel eens kunnen missen gebiedt het respect voor het wild, en het beperken van het mogelijke leed, dat de jager de kans op een slecht schot tot een minimum beperkt. Iedereen die al eens een ree van de ingewanden heeft ontdaan en uitgebeend weet hoe klein de oppervlakte van de te raken delen is. Vijf centimeter afwijking kan al leiden tot een minder effectief schot. Daarom wordt bij de jachtopleiding in Duitsland honderdtwintig meter aangegeven als weidelijke afstand op reeën.

Veel hangt echter af van de individuele schietvaardigheden van de jager in kwestie en van de hulpmiddelen zoals kaliber, richtmiddelen en concrete omstandigheden op het moment van het schot. Voor sommigen is honderd meter namelijk al meer dan ver genoeg terwijl voor anderen de afstand met zekerheid nog wat verder kan.

Belangrijk is dat de jager zichzelf en zijn wapen kent en de grenzen ervan kan respecteren. Naast de intrinsieke precisie van het wapen, de trekker weerstand en het kaliber spelen de kwaliteit van de gebruikte munitie en die van de richtkijker een rol, zeker bij invallende duisternis.

Technisch
Een kogelbaan is meer of minder krom afhankelijk van diverse technische factoren. Het trefpunt ligt daarom hoger of lager dan de plek waarop is ingeschoten.

Dat verschil verandert naarmate het dier dichterbij of verder weg staat. De afstand waarop is ingeschoten, het geoefend zijn van de jager in combinatie met de kromming van kogelbaan bepalen dus de afstand waarop met bijna zekerheid het dier onmiddellijk dodelijk wordt geraakt.

Het regelmatig schieten onder te controleren omstandigheden helpt het trefpunt bij verschillende afstanden te leren kennen. Daarnaast zorgt het voor een ervaren schutter die zijn wapen beheerst.

De juiste afstand is die waarbij de jager nog voldoende nauwkeurig treft en zich vertrouwd voelt om te schieten. Dat kan voor iemand met veel routine en schietvaardigheid wel tweehonderd meter zijn. Voor een beginner is dat maximaal honderd meter. Belangrijk daarbij is dat de jager het vertrouwd vindt om een goed geplaatst schot af te geven.

Overwegingen
Wat de techniek betreft, worden jagers om de oren geslagen met reclame voor nog performantere munitie, kijkers met ballistische torens en wapens die niet zouden misstaan binnen een bijzondere interventie eenheid. Technisch is veel mogelijk, maar komt de jager hiermee dichter bij de essentie van de weidelijke jacht?

Vorige generaties jagers moesten het met veel minder doen. Ook zij schoten weidelijk de reeën. Daarvoor gebruikten zij hun kennis van het gebied, de dieren en hun vermogen om zich als het ware in te leven in het ree. Dit brengt ons bij de oorspronkelijke betekenis van de term weidelijkheid, namelijk iemand die zijn manier van jagen beheerst en zich binnen de regels met het wild kan meten. Ook zonder dat daarbij beroep moet worden gedaan op hightech hulpmiddelen.

Opmerkelijk is het dan dat er jagers zijn die gefascineerd lijken door de lange afstandsschoten. Gaat het hier om maximale efficiëntie of prestige? Moeilijk te zeggen.

Als er sprake is van grote afstanden is het dan weidelijk een ree te doden die verschillende malen is gezien, die de jager steeds beter leerde kennen en die daardoor uiteindelijk is gedood? Voor een wildbeheerder die op honderden of duizenden hectaren de reeënpopulatie beheert en een afschot van tientallen of honderden stuks behaalt ligt dit niet anders.

Jagers willen niet tot ordinaire verdelgers worden gedegradeerd. Zij willen de populatie goed kennen en beheren inclusief het weidelijke schot. Daarbij staat de schietvaardigheid in dienst staan van het gewenste afschot. Wild mag nooit een schietschijf zijn om de schietvaardigheid op te demonstreren!

Terug naar de praktijksituatie
Wat als de spanning die ongetwijfeld optreedt als je in de bijzondere omstandigheden komt om het afschot te mogen verrichten niet onder controle te krijgen is? Wat als de kogel onderweg een tak of grashalm raakt en daardoor afwijkt? Ga ik op die afstand wel de plek vinden waar het dier stond? Wat als het dier niet op de gewenste plaats geraakt is en in de bosschages verdwijnt? Is er genoeg tijd voor een eventuele nazoek?

Al deze bovenstaande gedachten flitsen door de jager zijn hoofd. Als hij besluit om de vinger van de trekker te halen voelt hij zich mogelijk onzeker, vooral om de reactie van de jachtheer. Zou die het hem kwalijk nemen dat hij de kans niet heeft benut?

Zijn angst is ongegrond. In onze beleving kan de jachtheer enkel goedkeurend knikken voor de zelfcontrole die de gastjager aan de dag heeft gelegd. De jachtheer weet maar al te goed dat iedere jager zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen schot. Het is logisch dat niemand anders dan de gastjager die beslissing kan nemen.

De beleving en het afschot was hem van harte gegund. Het laatste dat we willen is een ree ‘ziek’ schieten met kans op een lange nazoek. Een passende reactie zou kunnen zijn: ‘Niet geschoten is ook gejaagd. Heb je volgende week weer tijd?’

Naar: Weidelijkheid: welke schietafstand is (niet) verantwoord op reeën? (Hubertus Vereniging Vlaanderen vzw, 23-10-2020)

Voor een doelmatig en efficiënt beheer van in het wild voorkomende diersoorten (fauna) wordt een faunabeheerplan opgesteld om tot een evenwichtige stand van diersoorten in een bepaald gebied te komen. Zo'n faunabeheerplan bestrijkt meestal enige jaren. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de belangen van landbouw, tuinbouw, bosbouw, natuurbeheer en recreatie. Het beheer van reeënpopulaties vormt een onderdeel van zo'n faunabeheerplan.

Dit faunabeheerplan dient gebaseerd te zijn op hedendaagse biologische inzichten. Speciale aandacht wordt onder andere besteed aan beschermde diersoorten zoals reeën en hoe daar mee om wordt gegaan. Dat deel wat over het beheer van de reeënpopulatie gaat heet het reeënbeheerplan. Dat deel wordt nogal eens verward met het afschotplan. Hierover mag echter geen twijfel bestaan. Het afschot en daarbij behorende plan is slechts één deel van de beschikbare middelen om het gestelde doel voor reeën te realiseren en dus slechts een uitwerking van het fauna- en reeënbeheerplan.

In een faunabeheerplan staan volgens de Flora- en Faunawet art. 10 Besluit faunabeheer:

  • Een aanduiding van de omvang van het werkgebied van de faunabeheereenheid
  • Een kaart waarop de begrenzing van het werkgebied is aangegeven
  • Kwantitatieve gegevens over de populatie, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties gedurende het jaar
  • Onderbouwing van de noodzaak tot beheer, waarbij wordt aangegeven welke belangen worden geschaad indien niet tot beheer zal worden overgegaan
  • Beschrijving van de mate waarin deze belangen de afgelopen vijf jaar zijn geschaad
  • De gewenste stand van de populatie
  • Beschrijving van de aard en omvang van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel 6, te bereiken
  • Per gewas een beschrijving geven van de handelingen die de afgelopen vijf jaar zijn verricht om de schade als bedoeld in onderdeel 5, te voorkomen en een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen
  • Een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken diersoort alsmede van de mogelijkheid van uitwisseling met aangrenzende terreinen
  • Een beschrijving van de plaatsen waar en in welke perioden van het jaar waarin de in g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden
  • De mogelijkheid om gebruik te maken van een aan de FBE verleende ontheffing voor jachthouders die niet bij de FBE zijn aangesloten
  • Een inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel 7 bedoelde handelingen
  • Een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald

Bovenstaande dient dus onderdeel te zijn van het reeënbeheerplan en is de basis voor het, eventueel, reguleren van het aantal reeën door leden van wildbeheereenheden.

Motivatie voor beheer
Voor elke faunabeheereenheid, leefgebied of WBE kan een reeënbeheerplan worden opgesteld. Het gaat om het gefundeerd beheer invloed uitoefenen op deze beschermde diersoort. Maar beter is het een plan te maken voor de hele populatie in een leefgebied en dit te vertalen naar lokale omstandigheden. Uit welke onderdelen moet een reeënbeheerplan zijn opgebouwd om in de praktijk goed te kunnen functioneren?

De doelstelling zou wat ons betreft luiden:
'Het instant houden van een gezonde reeënpopulatie die wat betreft aantal en samenstelling zoveel mogelijk overeenkomt met de draagkracht van het terrein.'

De eisen die aan een faunabeheerplan worden gesteld moeten in het reeënbeheerplan volledig worden uitgewerkt. Je kunt daarbij denken aan gegevens die een overzicht geven van de situatie toen, het beheer, de aantallen, de geslachtsverhouding enz... Vervolgens geef je een omschrijving van de draagkracht van het terrein en hoe die is bepaald. Tenslotte beschrijf je hoe de situatie nu is en wat er ten opzichte van vroeger eventueel is veranderd. Je kunt daarbij denken aan sterk gewijzigde invloeden zoals grondgebruik in de landbouw, ruilverkavelingen, landschappelijke beplantingen, enzovoorts. Handig is het om een goede actuele kaart van de werkgebieden toe te voegen aan het beheerplan.

Daarna kan men de visie voor de toekomst vermelden. Wat moet of kan er veranderen met het oog op de doelstellingen. U gaat een plan van actie opnemen en omschrijven op welke wijze en door wie de resultaten van het beheer worden vastgelegd en beoordeeld. Tenslotte is het goed om te vermelden voor welke periode het beheerplan geldig is, en hoe het eventueel kan worden bijgesteld.

Het beheer van reeënpopulaties naar een draagkrachtmodel past goed in moderne opvattingen over beheer van wilde diersoorten. Bij het draagkrachtmodel wordt uitgegaan van een evenwichtssituatie tussen de benodigde leefomstandigheden en het aantal reeën in een gebied. Dit evenwicht wordt door een aantal factoren zoals geboorte, sterfte en migratie bijgesteld. Voor een gefundeerd reeënbeheerplan moet men beschikken over een aantal gegevens zoals het voedselaanbod, dekking, rust het aantal reeën in het gebied, hun verspreiding, hun voortplantingssnelheid en de conditie van de dieren. Deze informatie wordt verkregen door een aantal inventarisaties uit te voeren en kunnen leiden tot beheermaatregelen zoals bijvoorbeeld zetten of verwijderen van afrasteringen en/of tot een afschotplan.

In het kader van de kwaliteitsbewaking van vlees voor consumptie is het beoordelen vlees van uit de natuur afkomstige dieren (wild) met name voor de handel en groothandel aan wettelijke regels gebonden. De keuringen worden gedaan door gekwalificeerde personen.

Zo moet ook het te doden ree beoordeeld worden. Dat begint voordat het wordt gedood, gevolgd door waarnemen tijdens het ontweiden en slachten. Bij twijfel wordt een tweede beoordeling door een deskundige gevraagd voordat het vlees voor consumptie wordt bestemd. Goed en veel waarnemen in het veld zijn ook daarom belangrijk. Er kunnen namelijk ook bij reeën verschillende ziekten en ongemakken optreden.

De praktijk:
Over het algemeen zijn de reeën gezond. Naar mate je de dieren meer bestudeerd weet je hoe het gezonde dier zich gedraagt en er uit ziet. Dat geldt ook voor het bestuderen van dode reeën. Het herkennen van zieke dieren en aangetaste organen is daarbij van groot belang. Ook voor het beheer van de overblijvende populatie reeën is het herkennen van afwijkend gedrag en het vaststellen van ziekten en parasitaire aandoeningen belangrijk. Een reeënjager heeft vaak extra opleidingen gevolgd waar onder die van gekwalificeerde persoon om vlees van uit de natuur afkomstige dieren te beoordelen voor consumptie. Vraag er eens naar!

Cookies instellen