Onder een natuurlijk bosje verstaan we een gebied met een oppervlakte tot vijf hectare begroeid met bomen. In de ideale situatie heeft een natuurlijk bosje een zoom, mantel en kern met verschillende vegetatietypen. Er is bij zo’n bosje geen sprake van een lijnvormig landschapselement zoals een singel of haag. Een weg is geen scheiding in de oppervlakte.

Kenmerkend is rondom een geleidelijke overgang van open gebied via overjarige kruidachtige vegetatie en struiken naar opgaande bomen en volledig uitgroeiende struiken. In de praktijk heeft het beheer er vaak toe geleid dat de bomen zich tot op de perceelrand hebben gevestigd. Daardoor is er een abrupte overgang van omgeving in bos. Alleen door doelgericht beheer kan een soortenrijke overgang van veld naar bos ontstaan.

Met het beheer van een natuurlijk bosje voorkom je dat er in de zoom en mantel bomen komen of blijven. In de mantel streef je naar alleen struiken en in de kern naar bomen. Bij voorkeur bestaat de kern uit een vegetatie van bomen, struiken en kruidachtige vegetatie. Als dit is ontstaan is meestal alleen het beheer van de zoom en mantel nodig. Die vormen namelijk de grens met de omgeving en van nature de neiging bos te worden. Natuurlijk geldt dit alleen als het bosje zich niet mag uitbreiden. Vanuit biodiversiteit is het beheerprincipe dat de bomen de zoom en mantel niet overwoekeren. Bedenk daarbij dat er zelfs in de kern vaak te veel bomen staan voor het eindresultaat.

De breedte of doorsnede van een natuurlijk bosje varieert van één keer de boomhoogte tot ruim tweehonderd meter. Wetenschappelijk is aangetoond dat plantendelen aan de zon- lees zuidzijde een hogere voedingswaarde hebben dan die aan de noordzijde.

Omdat op de zuidzijde minder schaduw valt is de breedte van de zoom+mantel van één keer de uiteindelijke boomhoogte eenvoudig te realiseren en waardevol. Voor de noordzijde is anderhalf keer de boomhoogte nodig om enigszins van de zon te profiteren. Je kunt dus vrij eenvoudig de natuur helpen door de zoom + mantel aan de zuidzijde prioriteit te geven. Als de keus gemaakt kan worden zou een weg aan de noordzijde van bos en zuidzijde van zoom+mantel de voorkeur hebben.

Neem elke winter een deel van een zoom+mantel onder handen, bijvoorbeeld tien procent. Wanneer u tien procent per jaar aanpakt, heeft u na tien jaar een gevarieerde en natuurlijke bosrand. Dit is afhankelijk van de bosrandlengte en beschikbare mankracht. Wanneer u eens per drie jaar een derde afzet, heeft u na negen jaar de hele oppervlakte verjongd. Bedenk dat elke zijde een eigen karakter qua ligt en onderhoud heeft. Dus van elke zijde een derde beheren.

Een voordeel van goed randenbeheer is dat u verlost bent van overhangende takken over de buurman z'n grond of over het schouwpad. Een ander voordeel is dat de zoom + mantel meststoffen zullen tegenhouden. Hierdoor wordt vergrassing tegengegaan en neemt het aantal kruidachtige planten toe. Beheertips:

  • Informeer bij uw gemeente naar de noodzaak voor een kapvergunning.
  • De scheiding tussen opgaand bos en zoomvegetatie mag onregelmatig en golvend zijn. Ook vlinders profiteren van de luwte
  • Alle boomsoorten in de mantel mogen geveld worden. Dit maakt de overgang geleidelijk. Bij dat afzetten laat u de struiken staan!
  • Zorg dat ook de zoomvegetatie zich goed kan ontwikkelen
  • Maai de kruidenvegetatie van de zoom extensief (één keer in drie jaar in de nazomer/ herfst). Het maaisel voert u af of zet u op (broei)hopen. De laatste voor amfibieën en reptielen
  • Zorg voor één of meer open plekken in het bosje van ongeveer anderhalf tot twee keer de boomhoogte. Dit vergroot de kans op verjonging
  • Laat hier en daar dode bomen staan. Vooral bomen dikker dan 25 cm zijn van belang voor holenbroeders
  • De afstand van staand dood hout tot de openbare weg, weiland en akker dient minimaal de lengte van het staand dood hout te zijn. Dit in verband met de verkeersveiligheid en het voorkómen van overlast voor de aangrenzende grondgebruiker
  • Vanwege het broedseizoen dunt u van vijftien juli tot en met februari afhankelijk van of u wel of niet her groei wenst
  • Uitzondering: Berk en esdoorn die u wilt laten uitlopen. Deze velt u in de maanden oktober tot en met december. Al heel vroeg in het voorjaar (februari tot en met april) beginnen berk en esdoorn namelijk al met het opvoeren van de sapstroom. Wordt deze soorten in deze periode geveld, dan is de kans groot dat hij “dood bloedt” en de stobbe niet meer uitloopt

 

Door de tijd groeien de kronen van bomen naar elkaar toe, gaan elkaar raken en vormen elkaars concurrenten bij hun pogingen om zo veel mogelijk licht op te vangen. Dit betekent dat er in een jong bos op een bepaalde oppervlakte meer bomen kunnen staan dan in een oud bos.

Als er niet gedund wordt, gaan de snelgroeiende boomsoorten zoals douglasspar, ratelpopulier, esdoorn, Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik en wilg domineren ten opzichte van een langzame groeier als inlandse eik en beuk. Enkel de snelle groeiers zullen dan het bosbeeld bepalen. Er ontstaat een monotoon bos.

Door te dunnen stuur je de bosstructuur en de kwaliteit van het hout. Je haalt de minder goed gevormde blijvende bomen weg en laat struiken staan. Daartussen kun je naar eigen inzicht vruchtdragende bomen laten staan. Door op deze manier te dunnen stuurt u op de kwaliteit van het hout en verhoogt u de natuurwaarde van het natuurlijke bosje. Er ontstaan door uw keus mogelijk open plekken waar verjonging van de bomen en struiken kan optreden. Geef vooral inheemse soorten voorrang uit de natuurlijke verjonging. Die soorten zijn namelijk sterk en vormen een goede basis voor alle inheemse organismen.

Een veel voorkomende en eenvoudige manier van dunnen is de toekomst bomen dunning. Per hectare markeert u ongeveer tachtig voor hout kwalitatief goede bomen, de zogenaamde toekomstbomen. Deze bomen worden gekozen door soortkeuze, stam- en kroonvorm en vitaliteit. Maak u geen zorgen over de stamomvang. Kies voor zes meter recht met weinig zijtakken. De stamomvang wordt ruimschoots gecompenseerd door de hoeveelheid toekomstbomen en ruimte die u aan die overblijvers biedt om te herstellen van de concurrentie. Je laat vervolgens het bos net zolang groeien totdat de kronen elkaar weer raken en de toekomstbomen verdrukt lijken te worden. Wanneer u dan met de zaag het bos ingaat, hoeft u alleen de grootste concurrent van elk van de toekomstbomen om te zagen.

Wilt u versneld variatie in soortensamenstelling en structuur dan kunt u meer dan de concurrenten wegnemen waardoor er verjongingsgaten of –stroken ontstaan. In de opstand worden daarvoor cirkels met een doorsnede van 1,5 keer de boomhoogte gemaakt. Binnen deze verjongingsgaten, worden alle bomen geveld op één of twee bomen na. Voor de diversiteit in het bosje is het zinvol dat dit andere soorten zijn dan de hoofdboomsoorten. Het kan dus ook een wilde appel, meidoorn, lijsterbes, vuilboom of krentenstruik zijn. De vrijkomende takken legt u op rillen, al dan niet in de cirkel. In plaats van cirkels kunt u ook stroken maken. Doe dit niet rechte lijn. Laat deze slingeren om te voorkomen dat dwars door het bosje kan worden gekeken en de strook gaat ‘tochten’.

Het dunnen is bedoeld voor sturen op verhogen van de natuurwaarde. Hout dat vrijkomt, kunt u verhandelen. Een deel mag zeker in het bos achterblijven en zal als dood hout van waarde zijn voor flora en fauna.

Een negatief effect van een dunning kan een extreme toename zijn van ongewenste soorten zoals Amerikaanse vogelkers (bospest), acacia en ratelpopulier.

Ratelpopulier hoort van nature in de Nederlandse bossen thuis. Na afzetten vormt de soort uitlopers op de wortels. We noemen dat opslag. Deze opslag is zo agressief dat deze de verjonging van andere soorten het licht kan ontnemen, waardoor die niet meer plaatsvind. Daarnaast kan de opslag tot overlast leiden op de aanliggende percelen. De wortels kruipen het land in en zorgen daar voor de zeer snelgroeiende scheuten.

Los hiervan is het overigens wel raadzaam enige plukken ratelpopulier te laten staan. Het zorgt namelijk ook snel voor beschutting en de jonge loten en de schors zijn geliefd bij reeën.

Eenzelfde effect zien we na het afzetten van sleedoorn.

De Amerikaanse vogelkers en acaccia komen van nature niet in Nederland voor. Het zijn exoten.
De groeikracht is enorm en kan veel inheemse bomen, struiken en kruiden verdringen. De Amerikaanse vogelkers herkent u in zomer en winter door met de nagel een stukje bast van een jonge loot te krabben. De sterke markante amandelgeur geeft aan dat u met een Amerikaanse vogelkers van doen heeft. Zo kunt u de boom ook in de winter, dus zonder blad, herkennen.

Maar gelukkig zijn deze soorten met enkele maatregelen goed te beheersen. De eerste maatregel is het kort bij de grond afzagen van de boom of struik in september. In het najaar wordt namelijk de basis gelegd voor het uitlopen in het voorjaar. In feite frustreert u de ontwikkeling van de boom.

Een tweede maatregel om op een meer geleidelijke, maar ook chemievrije manier van een boom af te komen, is het ringen. Nadeel bij de Amerikaanse vogelkers is, dat deze dit gaat compenseren door ‘noodbloei’. Dit betekent dat de boom of struik extreem veel bloei en bessen gaat geven, waardoor deze via het zaad nakomelingen genereert. Die kunt u bestrijden door deze daar waar dit optreed met wortel en al uit de grond te trekken.

Dood hout, zoals een takkenhoop of een staande boom, is vooral van waarde voor de fauna. Insecten, amfibieën, kleine zangvogels en zoogdieren vinden daar beschutting en nestelmogelijkheid. Daarnaast is dood hout een geschikte groeiplaats voor paddenstoelen en beschermd strategisch geplaatste takken hopen stobben tegen vraat van reeën en hazen. Bedenk echter ook dat het volledig bedekt laten van het landschapselement met het afgezette hout planten belemmeren om zich te ontwikkelen.
Beter enkele stobben hoog afzeten en takken daarom opstapelen tot grote hopen als de singel volledig bedekken.

Wanneer er op zeker moment te weinig dood hout aanwezig is, kun je de natuur een handje helpen. Je kunt bijvoorbeeld de bomen ringen. Daardoor blijft de boom staan maar sterft. Onze voorkeur gaat uit naar het ringen van niet inheemse boomsoort, zoals amerikaanse eik en amerikaanse vogelkers, noorse esdoorn, douglas en fijnspar.


Ringen: Op ca. 40 -50 cm boven het maaiveld zaag je twee evenwijdige ringen met een onderlinge afstand van vijf tot 7 cm rond in de bast van de stam tot op het hout. Tussen de ringen haal je de schors en bast weg, totdat je op het hout zit. Hout is meestal lichter. 
De sapstroom wordt door ringen verbroken of verstoord en de boom zal sterven. Dit kan drie tot tien jaar duren, afhankelijk van de maatregel, de boomsoort, groeiplaats en leeftijd.

Een 'vogelbosje' is een deel van het terrein omgeven door een dichte heester beplanting en gevuld met niet hoog opgroeiende struiken en heesters, die een goede nest- en schuilgelegenheid bieden aan laag nestelende en op de grond broedende vogels als merel, zanglijster, winterkoning, roodborst, staartmees, heggemus en gekraagde roodstaart. In feite is het een op vogels ingerichte uitwerking van het struweel. Vogelbosjes kunnen worden aangelegd in bossen, houtwallen, parken en in grote en kleinere tuinen. De beplanting is afhankelijk van de ligging en de grondsoort. Er dient een dichte, ondoordringbare begroeiing te ontstaan aan de randen, waardoor het eenvoudig binnendringen van honden, katten, eksters, gaaien e.d. wordt voorkomen. Om tot een dichte begroeiing te komen is snoeien noodzakelijk om de dichte begroeiing te behouden.

Aanleg, onderhoud en beplanting
Voor de haag komen meidoorn, haagbeuk, liguster en rozen in aanmerking. De vingerdikke stammetjes worden twee jaar na de aanplant afgesneden, de één hoger dan de andere, boven een aantal niet-uitlopende knoppen. Deze knoppen ontwikkelen zich tot stevige scheuten/loten, die na één of twee jaar opnieuw gesnoeid worden, waardoor in de loop der jaren een stevige vertakking ontstaat die ook geschikt is om in te nestelen. In het vogelbosje laat men takken, bladeren en ander biologisch afval liggen. Woekerende kruiden zoals kweekgras en zevenblad dienen in de eerste jaren verwijderd te worden. Verder is het raadzaam om de kruidachtige vegetatie tot normale ontwikkeling te laten komen, ook op enkele niet beplante stukken. Dit vormt de nestgelegenheid voor op de grond broedende vogels. Het vogelbosje kan daarna geruime tijd een eigen, natuurlijk leven leiden.

De soorten die mits op het juiste moment beheerd profiteren van natuurlijke bosjes zijn:

  • De talrijke bloemen en sappige plantendelen van kruidenvegetaties trekken veel insecten aan: dagvlinders, zweefvliegen, kevers, wespen, bijen en hommels
  • Insecten en hun larven vormen voedsel voor vogels en zoogdieren
  • De hoenders zoals patrijs, fazant en korhoen profiteren van de zoomvegetatie
  • Veel andere dieren zoals ree, haas, konijn, houtduif, merel, zanglijster profiteren ook van de van de vruchten en besdragende soorten
  • Van dood hout profiteren spechten, boomklevers, holenbroeders, vleermuizen maar ook planten, schimmels en insecten
Cookies instellen