De veranderingen die zich in de Nederlandse samenleving voordoen gaan ook aan de reeën niet ongemerkt voorbij. De ontwikkeling van de menselijke beschaving staat in directe relatie tot de veranderingen van de natuurlijke omgeving en het benutten van de natuurlijke hulpbronnen. De mens heeft Nederland in de loop der eeuwen ingrijpend veranderd. Door deze activiteiten is de natuur in ons land in het algemeen verarmd. Schaarste aan natuur doet het besef van de waarde ervan toenemen. Zo groeide er een ethische betrokkenheid bij het lot van bedreigde diersoorten. Bovendien groeide er een verbondenheid met de natuur, mede omdat de natuur een object werd van vrijetijdsbesteding.
De voortdurende aantasting van natuur en landschap ontmoet in toenemende mate weerstanden. Een groot aantal Nederlanders tracht door hun lidmaatschap van een natuurbeschermingsorganisatie in Nederland de aftakeling van de natuur in ons land tegen te gaan. Ook de politieke partijen in ons land nemen de achteruitgang van het milieu serieus, hetgeen blijkt uit hun groene programma's. Jagers, enkele tienduizenden, maken ook deel uit van de Nederlandse samenleving. Diezelfde gemeenschap neemt kennis van de vrijetijdsbesteding van de jagers waaronder jagen. Jagen is het bemachtigen, doden of het met het oog daarop opsporen van wild. Wild zijn met name genoemde dieren behorende tot één der in artikel 32, eerste lid, Flora en Faunawet bedoelde diersoorten, die in de voor hun aard natuurlijke vrijheid leven. De soorten zijn haas, konijn, houtduif, fazant, wilde eend en patrijs. Reeën zijn geen wild volgens dat artikel. Zij zijn beschermd. Het actief reduceren van die soort is wel mogelijk en wordt in de volksmond ook jagen genoemd. Doordat jagen ook in kwetsbare natuurgebieden wordt bedreven, is de mening over de uitoefening daarvan meestal negatief. Zo zelfs dat openlijk en georganiseerd stelling wordt genomen tegen jagen. Daarnaast hanteren natuurbeschermingsorganisaties stellingen als: "Geen jacht, tenzij schade aan derden of schade aan ecosystemen".
Dat heeft geleid tot georganiseerd en deskundig populaties beheren wilde dieren. Dat is in de volksmond nog steeds jagen.
In 1977 werden er enige veranderingen in de Jachtwet aangebracht waarbij o.a. werd opgenomen dat alvorens een jachtakte wordt verstrekt er een jachtexamen moet worden afgelegd. De Minister is van oordeel dat de kwaliteit van de jager/beheerder hierdoor is verhoogd.
Tegelijkertijd ontstond het besef dat wilde populaties dieren alleen op voor de soort geschikte grote gebieden duurzaam beheerd kunnen worden. Eerst ontstonden er op vrijwillige basis samenwerkingsverbanden zoals reewildringen. En later, in 1980, begon het Ministerie van Landbouw en Visserij met het stimuleren van de oprichting van wildbeheereenheden. Onder een wildbeheereenheid verstaat men een samenwerkingsverband van jachthouders, jachtpachters, grondeigenaren en grondgebruikers. Daaronder vallen ook natuurbeschermingsorganisaties.
Na de euforie van de oprichting volgen momenten van bezinning waarin er samenwerking ontstaat die goed gefundeerd beheerplannen opstelt en uitvoert. Tijdens het opzetten en uitvoeren van faunabeheerplannen vervagen de grenzen van de jachtvelden binnen de WBE. Dit leidt tot emotionele situaties omdat individuele belangen ondergeschikt zijn aan het gezamenlijke beheerplan. De buurman, wiens verrichtingen altijd met argusogen werden bekeken, is plotseling compagnon geworden. Dat is wel even wennen. Onderlinge rivaliteit binnen de WBE kan de doelstelling vertroebelen waardoor de samenwerking in gevaar komt. Ook kunnen goed doordachte beheermodellen door kortzichtigheid worden getorpedeerd. Daar waar dit gebeurt loopt ook het wel overwogen beheer van reeën gevaar.
Waar komen die individuele belangen dan vandaan? Elke bezitter van grond is volgens het Burgerwetboek jachthouder van die grond. Dit wil niet zeggen dat hij of zij ook jager is of dat er een jachtdoelstelling is. Wat de wet bedoelt is dat de eigenaar “gerechtigd” is het eerdergenoemde wild te bemachtigen. De jachthouder kan dit recht verpachten. In de Flora- en faunawet is ook de grondgebruiker, die geen eigenaar van de grond is, een belanghebbende bij flora- en faunabeheer. De grondgebruiker kan iemand een verklaring geven (grondgebruikersverklaring) om één of meerder soorten te beheren (niet jagen, wel doden met vergunning).
Om reeën te beheren moet je dus een grondgebruikersverklaring hebben en een vergunning om maatregelen tegen de soort te nemen. Bovendien moet je om een wapen te mogen gebruiken bij dat beheer een jachtakte hebben.
De aantasting van flora en fauna heeft gevolgen voor dit beheer. Destijds werden de heerlijke jachtrechten afgeschaft en kon elke burger zich het eigendom en dus het recht te jagen verwerven. Inmiddels heeft zelfs de gebruiker van de grond recht om een soort onder voorwaarden te beheren. Nog maar niet te spreken van de gevolgen die ons ruimte gebruik voor wilde dieren betekent. De tijden zijn voor de wilde diersoorten dus veranderd. Jagers zetten nu gezamenlijk de schouders onder het beheer van de natuurrestanten in ons land. Met de opkomst van de wildbeheereenheden is er een nieuw tijdperk aangebroken, waarin jagers hun vaardigheden als actieve beheerders kunnen manifesteren.
Met de komst van de Flora- en Faunawet komen alleen beheereenheden groter dan ongeveer vijfduizend hectare in aanmerking voor het actief beheren van reeën. De vergunning daarvoor wordt verstrekt aan die rechtspersonen die deze aaneengesloten grote oppervlakten beheren. Deze "nood leert bidden" situatie brengt alle jagers bij elkaar. En heeft tot het snelle ontstaan van wildbeheereenheden geleid. De oprichting van de WBE's zou men "vrijwillig verplicht" kunnen noemen. Een gemiddelde beheereenheid die het beheer van grote wilde hoefdieren nastreeft beslaat dus meer dan vijfduizend hectaren land.
Het is dus goed om de veranderingen die zich binnen faunabeheer voordoen niet als op zichzelf staande feiten te beschouwen, maar ze te plaatsen in een breder maatschappelijk kader. Met de wildbeheereenheden heeft het bemachtigen, doden of het met het oog daarop opsporen van dieren een goede basis gekregen die past binnen natuurbehoud.
Naar art. De WBE en het beheer van reeënpopulaties, ir. J. Poutsma