Elk jaar komt de rozenstok van binnenuit tot leven en vormt zich nieuw rozenstokweefsel (de bast), dat verbeent tot het gewei. De druk die daarbij ontstaat veroorzaakt een stuwing, waardoor uitstulpingen aan de buitenzijde optreden, het ree de stangen afwerpt en de nieuwe geweistang wordt gevormd.
De uitstulpingen aan de buitenzijde vormen een krans van ‘parels’ als basis van de nieuwe enden. Vanuit deze krans, die roos wordt genoemd, groeien met de stuwing de stangen met daarin groeven en parels. Men spreekt van dakroos als de parels in de roos zo flexibel zijn dat zij schuin afhangen naar de schedel.
De periode van afwerpen ligt tussen oktober en februari.
Het afwerpen wordt veroorzaakt door veranderingen in de stroming van lichaamsvocht in de rozenstokken, wat leidt tot de vorming van de basthuid en de afzetting van botweefsel. Het benige materiaal wordt zachter onder invloed van lichaamsvocht en er begint nieuw botweefsel te groeien, omsloten door huid. Tijdens de groei is er geen duidelijke overgang tussen oud en nieuw botweefsel. Zodra dit proces ver genoeg gevorderd is, kan het oude gewei al bij de geringste aanraking afbreken, inclusief de aanhechting aan de rozenstok. Hierdoor worden de rozenstokken in de loop der jaren iets korter.
De momenten waarop het gewei begint te groeien, stopt met groeien en wordt afgeworpen, worden gestuurd door hormonen.
Testosteron en pruikengewei
Het mannelijk geslachtshormoon testosteron, dat onder andere door de testikels wordt geproduceerd, heeft veel invloed op de geweigroei. Onderzoek toont aan dat bokkalveren die jong gecastreerd zijn geen gewei ontwikkelen. Als de testikels van bokken beschadigd raken nadat ze al een gewei hebben gezet, groeit hun gewei vaak langer door, soms zelfs zonder dat het zogenoemde pruikengewei wordt afgeworpen.
Zeer zelden groeit er, waarschijnlijk door dezelfde hormonale invloed, bij een reegeit een geitengewei.
Voor meer informatie:
Das passiert am Kolben
Afb. Geweiontwikkeling, teelbalactiviteit, hormoonspiegel