nl-NLen-US

Dieren kunnen niet zonder water. Dorst is voor in het wild levende dieren erger dan honger.

Globaal genomen komt de op genomen hoeveelheid drinkwater overeen met vijftien procent van het lichaamsgewicht. De meeste zoogdieren komen aan het vocht door het eten van kruiden, grassen, knoppen, blad, bast en twijgen. De vogels moeten het vooral hebben van open water zoals in een sloot of poel.

Poelen zijn overal te vinden. Sommige poelen zijn van nature ontstaan door bij één stromen van regenwater en/of door aan het oppervlakte komend grondwater en/of door overstromingen. Andere poelen zijn aangelegd bijvoorbeeld als drinkwater- of wasplaats voor het vee of als bluswaterreservoir. Tegenwoordig worden ze vooral aangelegd of hersteld om hun ecologische waarde voor flora en fauna.

Om te zorgen dat dieren zoals amfibieën de poel gaan gebruiken, is het van belang de juiste locatie te kiezen. Enkele richtlijnen voor de locatie:

  • Ver van structurele menselijke verstoring
  • Binnen tweehonderdvijftig meter van een andere poel
  • Op een natte plek zodat water op een natuurlijke manier aangevuld wordt bijvoorbeeld door verzamelen en stagneren regenwater of overstromingen.
  • Voor reptielen en amfibieën zorgen voor aansluiting met landschapselementen met natuurlijke begroeiing, veel organisch stof en dood hout.
  • Deels in de zon voor het opwarmen van koudbloedige dieren en de ontwikkeling van eieren en larven van amfibieën en insecten zoals libellen.

De grootte van de poel hangt nauw samen met de diersoorten die u wilt helpen. Bijvoorbeeld geven boomkikkers de voorkeur aan poelen met een oppervlak van honderd tot vierhonderd vierkante meter. Andere amfibieën zoals watersalamanders en groene- en bruine kikkers hebben genoeg aan poelen van vijftig tot tweehonderd vierkante meter. Om variatie in diepte en vorm te bieden en de verstoring van de natte biotoop te beperken zijn meerdere kleine poelen beter dan één grote. Wanneer de poel kleiner is dan vijftig vierkante meter is de natuurwaarde beperkt. Vooral de oever lengte is essentieel. Om meer oeverlengte te creëren hebben grillig gevormde en langgerekte poelen een hogere natuurwaarde. Dit is onder andere van belang voor het territoriumgedrag van libellen.

Zorg bij de aanleg van de poel dat de bodem past bij de ondergrond. Bij een hoge grondwaterspiegel is het aansluiten op dat niveau perfect om water in de poel te houden. Daar waar het water slecht wordt vastgehouden is het zaak te zorgen dat met regen het niveau snel wordt aangevuld en het water niet door de bodem wegzakt.

Een eilandje van ongeveer vijfentwintig vierkante meter maakt een poel aantrekkelijk voor watervogels. Deze voelen zich daar veilig voor predatoren zoals vossen en marterachtigen. Rondom het eilandje zorgt voor een waterdiepte van honderd tot honderdtwintig centimeter gedurende de zomer. Verder is het wenselijk enkele ondiepten of ‘baaien’ aan te leggen. De grootte van een dergelijke baai is ongeveer vijf bij vijf meter en niet dieper dan dertig centimeter in de zomer. Deze kleine ‘baaien’ vormen een tijdelijk leefgebied voor de jonge eendjes die er de nodige vegetatie met de daarbij behorende microfauna (fytoplankton) moeten aantreffen. In deze ‘baaien’ zullen vooral waterplanten als waterpest, vederkruid, gedoornd hoornblad, waterranonkel en sterrenkroos groeien. Dit is afhankelijk van het feit of het stilstaand of stromend water betreft.

Een goede vegetatie aan de oever is belangrijk als habitat voor kleine (water)insecten. Zo biedt de vegetatie voedsel voor de jonge dieren van bijvoorbeeld waterhoen en wilde eend bovendien biedt deze begroeiing beschutting.

Na het aanleggen van de poel, volgt het inplanten van het omringende gebied. Houdt er rekening mee dat de zon de poel moet kunnen opwarmen. En dus dat aan de oost-, zuid-, en westkant eigenlijk geen hoog opgaande begroeiing mag ontstaan. Laagblijvend struikgewas van ongeveer vijf meter kan geen kwaad. Het laat nog voldoende zonlicht door waarvan de dieren kunnen profiteren.

Bomen kunt u beter niet aanplanten of laten ontstaan binnen tien meter van de poel. Aan de noordzijde kan wel een dergelijke begroeiing ontstaan. Laat bijvoorbeeld een solitaire boom staan als uitkijkpost voor zangvogels. Overweeg daarvoor een knot-els of -es. Een knotboom biedt namelijk op termijn ook broedgelegenheid, bijvoorbeeld aan wilde eend of steenuil.

Blad, drijfmest of kunstmest hebben een negatief effect op de plantengroei en waterkwaliteit van de poel door het vrijkomen van voedings- en giftige stoffen. Onthoud dat het blad van sommige plantensoorten stoffen bevatten die giftig zijn voor het waterleven bijvoorbeeld van eik en wilg. Zorg er daarom voor dat deze stoffen niet massaal in de poel kunnen komen, ook niet door inwaaien of afwateren.

Als u een poel wilt gaan graven is het verstandig bij uw gemeente te vragen of u een aanlegvergunning nodig heeft. We raden u aan goed de door de overheid gestelde voorwaarden te bestuderen.

Een poel zal uiteindelijk dichtslibben. Bij gebrek aan zuurstof zullen flora en fauna verdwijnen.

Water- en oeverplanten profiteren van beschikbare voedingsstoffen en leggen deze vast. Daarom verwijderen we een derde tot de helft van de plantengroei wanneer ze meer dan de helft van het wateroppervlak innemen. Door jaarlijks dat deel te verwijderen vindt de minste verstoring plaats, wordt een deel van de voedingstoffen buiten de poel gebracht en ontstaat er meer variatie in de beplanting. Water en oeverplanten hebben ook zuurstof nodig. Gedurende het groeiseizoen de ongewenste planten afmaaien en zorgen dat zij het wateroppervlak niet bereiken helpt de ongewenste planten terug te dringen. Het meeste effect bereikt u door de planten direct boven de waterbodem af te snijden.

De oevers kun je jaarlijks maaien. We adviseren daarbij te maaien voor biodiversiteit. Je laat daarbij een deel van de begroeiing staan zodat insecten hierin kunnen overleven.

Het maaisel zowel kruidachtig als houtig kan prima dienen als broei- en takkenhoop. De combinatie van nat materiaal en het al aanwezige droge materiaal kan gaan broeien. In zo’n broeiende hoop legt een ringslang haar eieren en vinden dieren zoals amfibieën, muizen en wezels een schuilplaats. Zo kunt u ook een takkenhoop laten ontstaan Zo’n takkenhoop biedt plaats aan kleine zangvogels, kleine zoogdieren en amfibieën.

In de poel kan een rijke sliblaag ontstaan die de variatie in planten en dieren nadelig beïnvloed. Dan is uitbaggeren van belang om de biotoop in stand te houden. Het uitbaggeren kunt u het beste in de maanden september of oktober doen. Dan heeft de voortplanting en verspreiding plaats gevonden, zitten de minst kwetsbare organismen in de poel maar zijn deze nog niet in de winterstand. Verspreid de bagger naast de poel en laat het daar een aantal dagen liggen, zodat dieren terug kunnen kruipen naar de poel.

Tips voor het beheer:

  • De Oost- West-as: De zon schijnt op de noordkant en zal daar de meeste dieren aantrekken. Aan die kant streven we dan ook naar langer en minder diep zijn dan aan de zuidkant;
  • Het is voor de ontwikkeling van eieren en larven en de variatie aan vegetatie gunstig als het talud aan de noordzijde flauw afloopt (liefst 1:10).
  • Om een lang gerekte oever aan de noordzijde te krijgen streef je naar een langgerekte ovale poel in oost-westrichting.
  • Om te voorkomen dat de oever stuk wordt getrapt door vee kan een afrastering worden geplaatst om de poel of een deel daarvan.

De soorten die mits op het juiste moment beheerd profiteren van kleine wateren zoals poelen zijn:

  • Amfibieën zoals bruine, groene en boom-kikker, kleine watersalamander, padden, vissen, libellen en andere insecten en dus ook de predatoren zoals eenden, reigers, ooievaars enzovoorts.
  • Weide- en akkervogels zoals kievit, grutto, wulp, patrijs en fazant maar ook zoogdieren zoals hazen en reeën omdat zij het als voedsel-, drink- en badder plek gebruiken
  • Veelwortelig kroos, waterranonkelsoorten, stekelbaars, voorn, poelslak, posthoornslak, waterschorpioen, geelgerande waterkever, libellen maken gebruik van de habitat die onderwater aanwezig is
  • Echte koekoeksbloem, moerasvergeet-mij-nietje, lisdodde en waterweegbree, ringslang, watervleermuis, ree, das, huis- en boerenzwaluw, turkse tortelduif, merel, vink, watersnip, winter- en zomertaling make gebruik van de vochtige leefomstandigheden op de oevers van de poelen.

Inmiddels wordt meer en meer duidelijk dat het vasthouden van water belangrijker is als het afvoeren van water. Sloten vooral die zonder natuurlijke oevers vormen echter ook een gevaarlijke val voor op dieren.

De betekenis van droge sloten en hun oevers is voor flora en fauna wellicht groter dan je denkt. Belangrijk is de sloot te zien als een bron van leven en deze te ontzien bij spuiten, bemesten en maaien. Hierdoor behoudt je beschutting en omstandigheden die wilde dieren en planten nodig hebben. Bovendien krijgen soorten zoals brandnetel, ridderzuring en akkerdistel minder kans zich te ontwikkelen of te handhaven.

Maaien na het broedseizoen in augustus of september heeft de voorkeur. Afhankelijk van de voedselrijkdom van de bodem is misschien een tweede maaibeurt nodig. Het maaien kan ook gefaseerd gebeuren. Voer in zo’n voedselrijke situatie het maaisel af. Composteren is een optie bijvoorbeeld met een broeihoop of het maaisel kan als ruwvoer worden behandeld voor huisdieren.

Wanneer struiken waaronder hondsroos, Gelderse roos, kornoelje, bramen of frambozen zich vestigen kunt u deze struik eerst ontzien en later beheren. De struiken geven dekking aan kleine zoogdieren, zangvogels, fazant en patrijs. De bloemen trekken veel insecten aan en hazen en reeën profiteren van de vruchten, jonge loten, knoppen en bladeren. Het laten staan en beheren van struiken geeft veel minder weerstand bij de aanliggende grondgebruikers dan bomen.

Watervoerende sloten zijn vaak van belang voor het waterpeil in de wijde omgeving. Zij vallen vaak onder toezicht van een waterschap. Een waterschap is een op basis van de Waterschapswet ingesteld openbaar lichaam dat de waterhuishouding regelt. Vaak rust op de watervoerende sloot een schouwplicht. Als terreinbeheerder, aanwonende, ingezetene kunt u het waterschap verzoeken de taluds natuurvriendelijk te maaien. Het eenvoudigst is het ene jaar de ene zijde, het volgende jaar de andere zijde. Maar ook gefaseerd maaien voor biodiversiteit is te overwegen.

Soms is het als watervoerende sloot te beheren terrein breder dan noodzakelijk is voor de machines. Deze “overhoeken” zouden natuurvriendelijk kunnen worden ingericht. De oevers zouden minder gevaarlijk voor dieren kunnen worden gemaakt.

De soorten die mits op het juiste moment beheerd profiteren van droge sloten en watervoerende sloten zijn:

  • Algemeen
    • foerageermogelijkheid en broedbiotoop voor veel vogelsoorten
    • verbindingsroute voor insecten, reptielen en kleine zoogdieren
    • voortplantingsplaats voor amfibieën en spitsmuizen
    • leefplek voor spinnen en insecten als loopkevers
  • Droge sloten op zandgrond
    • Flora: bovenste deel van de sloot: Sint Janskruid, schapenzuring, gewone hoornbloem.
    • lager deel van de sloot: dopheide en tormentil, tongvaren en mossen.
    • Fauna: roodborsttapuit, geelgors, sprinkhanen, kleine vuurvlinder, icarusblauwtje, hommels, graafwespen en –bijen, patrijzen.
  • Droge sloten in kleigebieden
    • Flora: grazige vegetatie met wilde peen, pastinaak, hoornbloem en een aantal vlinderbloemigen.
    • Dagvlinders: kleine vuurvlinder en icarusblauwtje.
    • Vogels: graspieper en veldleeuwerik.
    • Kleine zoogdieren: veldmuizen, voedsel voor torenvalk en kerkuil.
  • Droge watergangen met een kleine watervoerende functie
    • struweelvorming: heggenrank, hop, braam, meidoorn, grauwe wilg, zwarte els, hondsroos.
    • Fauna: braamsluiper, grasmus, bosrietzanger, fitis, nachtegaal, bruin zandoogje en koevinkje, muizen, hermelijn, wezel, vleermuizen.
  • Watervoerende sloten
    • Insecten: watervlooien, waterkever, libellen
    • Weekdieren: diverse slakken, zoetwatermossel
    • Vis: stekelbaars, kleine modderkruiper
    • Amfibieën: bruine en groene kikker, gewone pad
    • Vogels: zwarte stern
    • Zoogdieren: woelrat
Cookies instellen